Omdat het zo hoort

Geen idee waarom, maar ineens denk ik aan het tegeltje dat bij mijn grootouders in het toilet hing. Iets over hoe je op  bepaalde leeftijden tegen je moeder aan kijkt. Omdat het zo hoort. Als 11-jarige kon ik me er niets bij voorstellen. En was ik het er ook bij voorbaat niet mee eens (toen al tegendraads). Maar het speelt door mijn gedachten, als ik mijn neef op de eerste rij afscheid zie nemen van de kist. Hij is niet veel veranderd sinds de laatste keer dat ik hem zag, alweer een hele tijd geleden. Of toch? Zijn kinderen zitten naast hem, verdrietig dat hun opa niet meer bij hen is. Op de rij voor me zitten mijn ooms. Eentje heeft verschillend gekleurde sokken aan, iets waar we in de aula hartelijk om gelachen hebben met z’n allen. De ander krijgt een dunne plek in z’n weelderige haardos (nee, ik zeg niet wie). Toch zijn ze nog net zoals ze waren toen ik een kind was. Of lijkt dat maar zo? Mijn tante zit naast me. Ik zie het eerste lachrimpeltje in haar gezicht. Hoewel, als ik wat beter kijk … (in verband met privacy geen nadere persoonsgegevens beschikbaar). Dan vindt mijn dwalende blik de ogen van mijn Broer. Hij knikt geruststellend. ‘Het komt wel goed, het hoort er gewoon bij’, zegt hij geluidloos. En toch knaagt het. Het leven gaat zo snel. Je kunt niet alles bijhouden, iedereen met regelmaat zien, alle gebeurtenissen aandacht geven. Maar ‘voorbij’ is verleden tijd, en ‘ooit’ verandert onherroepelijk een keer in ‘nooit meer’. Zo gaan die zaken. Dus als we elkaar gedag zeggen, spreken we vastberaden af elkaar snel weer te zien. Niet te wachten tot de volgende uitvaart. Contact te houden. Of dat gaat lukken? De tijd zal het leren. En zo hoort het ook.

Overlevering

De droomwens van mijn oom is in vervulling gegaan. Eindelijk. Voor hem hoefde het niet meer. Hij was een geliefd echtgenoot, een standvastig vader, een trotse opa. Maar zijn geest had er zo zoetjesaan genoeg van. Alleen z’n lichaam wilde niet van ophouden weten. Hield vol. Tot afgelopen week dan. Toen werden lichaam en geest het eens. In de rouwkaart zit een bijlage: ‘Als ik aan hem denk, dan …’ Met de vraag van mijn tante en neven om het in te vullen en terug te sturen ter nagedachtenis. ‘Ik zou het wel weten’, zegt Manlief. Verbaasd kijk hem aan. Mijn oom was een stille genieter. We zagen elkaar af en toe bij de familiereünie. Hadden verder niet veel contact. ‘Als ik aan hem denk’, vervolgt Manlief, ‘dan zie ik die vriendelijk glimlachende man met dat hoedje en een sigaar!’ Daar ben ik echt even stil van. En vervolgens ook een beetje verdrietig. Want dit heeft mijn oom beslist niet geweten. En het had hem zeker plezier gedaan. ‘Wat is dat toch?’, vraag ik fronsend. ‘Waarom zeg je bij het definitieve afscheid pas dingen die je eigenlijk al veel eerder had kunnen laten merken? Wat houd je tegen om er nu gewoon voor uit te komen?’ Om dan nadenkend te vervolgen: ‘En wat zeggen mensen straks over mij? Dat ik zo lief en attent was? Maar eigenlijk ook wel “aanwezig”? Soms confronterend direct. En een beetje te nadrukkelijk aandacht vragend. Maar dat ze hoe dan ook en bovenal me zo ontzettend zullen missen? Dat hoor ik liever nu! Dan kan ik er nog iets aan doen namelijk!’ Het toeval wil dat ik tussen de albums naar een bepaalde foto zoek. En op oude beelden stuit. Gekscherend verspreid ik er een paar via social media. Met sommige geportretteerden heb ik nog contact, de vriendschap met anderen is wat vervaagd. Het een leidt tot het ander. In 24 uur worden banden aangehaald, herinneringen gedeeld, en schateren we samen om wat was. ‘Dat bedoel ik dus!’, zeg ik ’s avonds. ‘Ik geniet van deze momenten. Zou toch jammer zijn als dit pas was gebeurd als ik er zelf niet meer bij was.’ Manlief glimlacht weer. Kent me als geen ander. En laat me dan een liedje horen van Harrie Jekkers:”Noem me lief nu ik nog leef.” Ik doe er het zwijgen toe. Voor nu. Maar wees gewaarschuwd.

Kriebels

vierdaagseAf en toe hoorde je de vraag: ‘En?’ Om na mijn antwoord ’25 vrije dagen in 2016 en 20 bestemd voor de USA?!’ begrijpend te knikken. Soms volgde er een ‘Maar het is wel de 100ste …?’ En dan knikte ik. De ervaring vorig jaar om 4x40k te lopen in en om Nijmegen was onvergetelijk. Ik zei toen al niet zeker te weten of het bij één keer zou blijven. Maar onze trip naar de westkust van Amerika stond echt bovenaan de pioriteitenlijst. Geen twijfel over mogelijk. Helder. Klaar. Ook toen de afgelopen dagen het onderwerp weer vaker opdook. Ik niet één maar twéé namen ken die respectievelijk 40k Militairen en zelfs 55k lopen. ‘Heb je al kriebels?’ En steevast schudde ik mijn hoofd. Tot vanochtend. Exact om kwart voor 4. Ik word even wakker en zie op Facebook dat J. klaar staat bij de start. De eerste beelden van de film van vorig jaar spelen zich voor mijn slaperige ogen af. En vaag begint ergens iets te kriebelen. Gedurende de dag volg ik beide heren op hun barre tocht en leef met hen mee. Het is veel warmer en veel drukker. Wat moeten ze afzien! Maar ze halen de finish en ik jubel mee. ’s Avonds kijken Manlief en ik naar het Vierdaagse-journaal. We zien Harm Edens de lopers verwelkomen. De vele mensen op de Waalbrug en de beroemde Dijk, die mij bijna nekte. En het kriebelt maar. Dan haal ik diep adem en flap eruit: ‘Ik wil volgend jaar weer meedoen!’ Manlief schiet in een onbedaarlijke lach. En zegt goedmoedig: ‘Ik ga met je mee. Weer! Als ik het overleef!’ Hij weet net als ik dat het nog een half jaar duurt, voordat we ons kunnen inschrijven. Dat we nu niet meer kunnen worden uitgeloot. Dat het weer heel veel trainingstijd én inspanning gaat kosten. En dat er nog van alles tussen kan komen. Maar het Vierdaagse-virus heeft zich onlosmakelijk in ons lichaam genesteld. En dat kriebelt. Behoorlijk.

Leven

Het is zover. Hij wordt tachtig. Mijn schoonvader wil er eigenlijk niets aan doen. Maar daar denken wij toch heel anders over. Daarom maken de kinderen, schoonkinderen en kleinkinderen een geheim plan van aanpak. De feestlocatie ligt in de Provence, dus het betekent iets meer organisatie. Daar draaien we ons hand niet voor om. Met de auto of het vliegtuig, voor een lang weekeinde of start van de vakantie: we zullen er zijn. En we zijn er. Stel voor stel. Zijn glimlach wordt steeds groter. We nemen het huis over. En een paar taken om alles zo gladjes mogelijk te laten verlopen. We doen boodschappen, dekken de tafel of brengen glas naar de glasbak. En nemen een duik in het zwembad, lezen een boek en drinken een glas wijn (of twee). Tijdens de feestavond is er goddelijk bezoek. Ze vertelt dat tachtig jaar niets is, vergeleken met haar 3000-en-nog-wat. De vraag van mijn 8-jarige neefje wat hij dan is, wordt voor het moment genegeerd. Ze begrijpt dat hij alles al heeft en niets meer hoeft, zegt ze. En dat hij benieuwd is naar ‘wat nu?’ Het antwoord is eenvoudig. ‘Gewoon verder leven.’ En dat doet hij. En wij ook. We hebben een paar heerlijke dagen met z’n allen. Lachen, kletsen, discussiëren, vragen, zwemmen, relaxen en genieten in de Franse zon. Ze gaf een goed advies. En het is persoon- noch leeftijdgebonden. Je mag het ook ter harte nemen als je 44 bent. Of 8. Of 3000-en-nog-wat. 

Ontwaak

Il est sept heures. Ik word wakker van het zonlicht dat volop door de luiken blaast. Ik hoor de cicaden, de vogels en gedempt gerammel: mijn schoonmoeder is ook al wakker. Ik rek me uit en stap onder de douche. Op de bovenverdieping is het nog rustig: Manlief kwam om half vier naar bed. De broers gebruiken dit soort evenementen om uitgebreid bij te kletsen (en te drinken). Als ik een kwartiertje later fris en vrolijk de keuken in loop, sprint Catharine gelijk enthousiast op me af. Bonjour! Ca va? Ik inventariseer de benodigdheden voor het ontbijt en pak de sleutel van de huurauto. De bakker is net te ver weg om te lopen. Als ik het pleintje oprijd, glimlach ik. Op een terrasje voor een tabakszaak zitten al twee mannen aan een café au lait, de krant opengeslagen op tafel. Verleidelijk om even aan te sluiten en te genieten van de typische Franse sfeer. De bakkersvrouw groet me als ik binnen kom: ’10 baguettes, 2 Michelois (lokaal bruin brood) et 15 croissants s’il vouw plait.’ Terug in het huis is mijn schoonvader, schoonzus en jongste nichtje ook present. We dekken de tafel op het westelijke terras. De zon schijnt over het dal en de berg hier tegenover. Ik drink mijn thee. Lincel s’eveille. ik ben erbij en geniet volop. 

Aanrijding 

Voorzichtig rijd ik het terrein van mijn schoonouders’ huis weer op. We zijn een paar dagen in Zuid-Frankrijk ter gelegenheid van de verjaardag van mijn schoonvader. Hun hond dartelt mee langs de auto. De buurhond waarmee ze op het kruispunt van de Dorpsstraat (Rue de la Village) stond bij te blaffen achterlatend. Als ik de auto heb geparkeerd, hoor ik een noodkreet die door merg en been gaat. Een meter of twintig verder gooit een vrouw radeloos haar armen in de lucht en bukt zich dan voor een auto met draaiende motor over een verdrietig hoopje hond. Zijn grijze staart, net nog zo vrolijk, hangt slap. Ik verstar en hoor hoe de bestuurder zich keer op keer verontschuldigt. Het dorpje heeft zestig huizen. Drie straten. Er komt nooit iemand. Maar het is dus zo gebeurd. Het gierende gehuil van de eigenaresse verwijdert zich langzaam naar een vakantiehuisje even verderop. Bedrukt loop ik met mijn armen vol baguettes en croissants naar binnen. We ontbijten op het terras en een keer hoor ik de hond kermen van pijn. Hij leeft nog, maar hoe? De hele ochtend houd ik het huis in de gaten. Gaan ze naar de dierenarts in het stadje hier vlakbij? Ooit waren we daar met Floppy, die een tia had gekregen de ochtend na aankomst hier. Ze was heel vriendelijk en lapte hem (en ons) weer op. Hij kon nog jaren mee toen. En ook hij is een keer aangereden en heeft het overleefd. Halverwege de middag houd ik het niet meer. Ik loop naar het huisje en vraag in mijn beste Frans aan de meneer in de tuin hoe het met de hond gaat. Hij kijkt niet begrijpend. Ik herhaal mijn vraag. Dan komt er achter hem een grote zwarte hond uit het huis. Ze zijn net aangekomen. Blijkbaar heb ik het vertrek van de andere gasten gemist. Ik verontschuldig me en wens hen een fijne vakantie. Ik hoop maar dat alles met het andere hondje goed is gekomen. En neem me voor om morgen nog voorzichtiger brood te gaan halen. Een ongeluk ligt in een klein hoekje. Ook op het Franse platteland. 

Boodschappen

Ze lopen tegelijkertijd op de kassa af. De ene sluit keurig aan in de te vormen rij rechts. De ander gaat, iets naar links, achter de persoon staan die afrekent. Mevrouw Rechts kijkt argwanend en schuift nog een paar centimeter naar voren, duidelijk aangevend dat zij eerst aan de beurt is. Mevrouw Links blijft staan waar ze staat en verroert zich niet. Het afrekenen duurt wat langer dan verwacht. Achter mevrouw Rechts vormt zich inmiddels een rijtje klanten. Mevrouw Links staart dromerig voor zich uit, tot zichtbaar steeds groter wordende frustratie van mevrouw Rechts. Dan wordt er ineens achter hen gezegd: ‘De eerstvolgende mag bij deze kassa afrekenen!’ ‘Dat ben ik’, zegt mevrouw Rechts verheugd. Mevrouw Links zegt niets. Ze draait zich in een vloeiende beweging op haar hakken om en staat driekwart seconde later op de bewuste plek, mevrouw Rechts verbluft achterlatend. Er rest haar niets anders dan aan te sluiten: haar oorspronkelijke plek is inmiddels al ingenomen door de volgende klant. Mevrouw Links betaalt en zweeft de winkel uit, zich wentelend in de wolken van haar eigen wereld. Mevrouw Rechts zucht, rekent het Bakzeil af en dan verlaat ook zij de winkel. Vastberaden om volgende keer Verhaal te halen.

Stads

Ik ben geboren, getogen en gebleven in mijn huidige woonplaats, een middelgrote stad in het zuiden des lands. En daar word ik nogal eens mee geplaagd. Altijd speels en vol genegenheid, of dat houdt men mij in elk geval voor. Als ik bijvoorbeeld enthousiast reageer op loslopend klein wild, verbaasd vragen stel over de geloofwaardigheid van avondrood of mijn oren bedek zodra de voorgeschiedenis van mijn kippenboutje wordt toegelicht, dan noemt men mij een stadskind. Niks mis mee. Geldt voor meer mensen die ik ken. Maar dat ook dieren onder deze definitie kunnen vallen, dat wist ik nog niet. Mijn collega, zelf woonachtig onder de rook van een klein dorp, maakte een filmpje van moeder en dochter merel en plaatste dat op Facebook. Het verschil in uiterlijk was voor mij nauwelijks zichtbaar, maar de achterste bedelde onophoudelijk om eten en werd ook op haar wenken bediend. Moeder holde de pootjes onder het lijfje uit voor haar nakomeling. Ik was gelijk vertederd en vond het prachtig! Maar mijn collega zag het anders. ‘Bij ons zorgen ze op die leeftijd allang voor zichzelf. Weten ze wel beter dan onder moeders vleugels te blijven plakken. Dit is duidelijk een stadsvogel!’ Argwanend keek ik haar aan. Maar ze meende het serieus. Er valt voor een kind toch nog veel te leren over het leven buiten de stadsgrenzen.