Ik hoor het mezelf nog zeggen tegen Manlief, tijdens de training voor de Vierdaagse: ‘Maar we laten ons niet nat regenen, hoor. Ik heb een zeer drukke week met allerlei belangrijke activiteiten. Ik mag niet ziek worden.’ Zondagavond merkt Manlief op, dat ik telkens kuch. En die nacht drijf ik mijn bed uit. De eerste vitamines en aspirines worden in stelling gebracht, maar tevergeefs. Dinsdagavond kom ik thuis met 39 graden koorts! ‘Het kan echt niet!’, klaag ik niet zo heel zachtjes. Gelukkig is de koorts de volgende ochtend weg. Net als mijn stem. ‘Je bent niet onmisbaar!’, foetert mijn leidinggevende. Op mijn verwonderde ‘O?’, voegt hij er toegeeflijk aan toe: ‘In elk geval niet bij dit overleg. Beloof dat je niet eigenwijs zult zijn!’ Ik gehoorzaam plechtig, toch te moe om te protesteren. En kijk een paar uur verder terug op een alweer geslaagde bijeenkomst. Vandaag kijkt onze leverancier me hoofdschuddend aan: ‘Je ziet er moe uit. En het wil ook maar niet opschieten met die verkoudheid, he!’ Ik pak het drukwerk aan en glimlach. ‘Ben inderdaad blij dat het weekeinde is. Maar wat een prachtige week was het weer!’
Maandelijks archief: februari 2015
Beagledieet
Darwin kreeg vervelend nieuws begin januari. Hij woog te zwaar en moest echt op z’n lijn gaan letten. En dus gingen we vaker te voet. Vielen er minder brokjes in zijn bakje. En klonk er sporadisch ‘kluifje erbij?’ Het resultaat mag er zijn: ruim zes weken later is hij een hele kilo kwijt. Hij oogt ranker, holt harder en is uitermate uitbundig. Er is maar een Maartje. Zijn focus is onveranderd en muurvast gericht op voedsel. Dus als er tijdens het opscheppen een zilveruitje ontsnapt, duikt hij erop af. Ik waarschuw hem beheerst: ‘Laat maar, lust je niet!’ Maar hij hoort me niet eens. Keer op keer neemt hij het uitje in z’n bek om het met een vies gezicht weer uit te spugen. Uiteindelijk slikt hij het toch maar door. Ik schud mijn hoofd. Beagles blijven Beagles. En brokjes blijven brokjes. Punt uit.
Sonneveld
Ik verheug me er al weken op: het verjaardagscadeau voor mijn schoonvader. Met z’n vieren naar Wim Sonneveld met Tony Neef, Bill van Dijk, Freek Bartels en Mariska van Kolck. In het De La Mar in Amsterdam met een etentje vooraf. En het is zelfs nog leuker, mooier en gezelliger dan ik had verwacht. We hebben prachtige plaatsen en ik zie zelfs de lichtjes in Tony’s ogen. Het liedje van Hekkie raakt me en ik zing samen met de rest van de zaal zachtjes het Amsterdamse volkslied mee: ‘Aan de Amsterdamse grachten’. Als de voorstelling is beëindigd, laten we in de auto naar huis met een kleine omweg langs de woonplaats van mijn schoonouders alle herinneringen nog eens voorbij komen. Ik was pas 9 jaar toen hij stierf. Maar ik kende toch meer van zijn teksten dan ik dacht! Om 1 uur duikel ik mijn bed in. Ik slaap nog voordat ik Manlief welterusten kan zeggen. De volgende ochtend ben ik katerig en kortaangebonden, vooral naar mezelf toe. Als ik thuis kom van de boodschappen, heeft Manlief de muziek aangezet. Ik hoor ‘Margootje’ en ‘Het Dorp’. Ach. Eerst maar eens ontbijten. Dan Darwin ophalen bij z’n logeeradres. En de tweede training voor de Vierdaagse zal mijn hoofd wel opfrissen. Het was een heerlijke avond.
Midlifecrisis
Als klein meisje was ik gek op zielige versjes en liedjes. En ze konden me niet verdrietig genoeg zijn. Hoe vaak mijn moeder moest zingen over de broek van Jantje, die helaas het leven kostte van zijn moeder. Of het meisje met de bal dat zo jammerlijk in die donkere gracht eindigde. Een soldaat waarvan volgens mijn herinnering zo’n beetje alle ledematen afgeschoten waren, maar die ‘gelukkig’ nog net in de armen van z’n moeder kon sterven. Mijn eerste langspeelplaat was een verzameling van Nederlandstalige liedjes met de knaller ‘Papa, loop toch niet zo snel!’ Hartverscheurend. Ik weet eigenlijk niet precies waarom het me zo raakte. En naarmate ik ouder werd, nam mijn fascinatie gelukkig normale vormen aan. Maar de laatste tijd betrap ik me op Googlende acties naar lyrics. Omdat ik een bepaalde alinea of strofe niet meer volledig weet. Declameer ik ‘Moeder konijntje’ voor Darwin die zich niet helemaal fit voelt. En zing ik mee met diezelfde hardlopende vader die ineens op de radio te horen is. Wederom: geen idee naar de reden van deze opleving. Ben ik nog op tijd voor een midlifecrisis?
Besef
Het is donker buiten, maar op het water weerspiegelen de lichtjes van onze hoofdstad. Een boot vaart voorbij, een felle lamp op de voorplecht. Ik neem een slok koffie en geniet van de rust. Er speelt een deuntje op de achtergrond. Ik voel me tevreden en blij. En beleef het moment bewust: eentje om te onthouden voor als het een keer tegenzit. Lang hoef ik daar niet op te wachten: een dag later gaan een aantal dingen absoluut niet zoals ze moeten gaan. Het gevoel van grip ontglipt me en dat frustreert. Ik tandenknars en zet me schrap. Het kan altijd erger, natuurlijk, maar leuk is anders. Met een diepe frons en een gemompelde verwensing besef ik dat het soms meezit. En soms niet. Maar hoe dan ook: het is zoals het is. Kwestie van doorzetten. Weer een paar dagen later drijf ik in extreem zout water van een Spa. Manlief zweeft nagenoeg gewichtloos in het bad naast me. Achtergrondgeluiden vervagen met mijn oren onder water. Weer hoor ik muziek, ditmaal in mijn hoofd. Een nummer van weleer: Frank Sinatra met ‘Love’s been good to me’. Het leven is goed. Je kunt het je maar beter bewust zijn.
Nieuwe poging
Op de bucketlist van Manlief en mij staat al een aantal jaren het meedoen aan de Vierdaagse van Nijmegen. Vorig jaar hebben we letterlijk de stoute schoenen aangetrokken en hebben we ons opgegeven. We waren al een heel eind met de training toen we te horen kregen dat Manlief uitgeloot was. En in het kader van ‘samen uit, samen thuis’ heb ik vervolgens mijn aanmelding ingetrokken. Dit jaar wagen we een nieuwe poging. We kunnen ons vanaf 2 maart aanmelden en horen op 10 april of we mee mogen doen. Vandaag is de eerste trainingsdag. Een luttele 5 km om mee te beginnen. Manlief heeft z’n volledige bepakking paraat, ik reserveer dat voor de échte afstanden vanaf 10 km. Darwin dartelt om ons heen, altijd in voor een stevige wandeling. De at random-gekozen route leidt ons gedeeltelijk door een nieuw gedeelte van de stad. We praten over gebeurtenissen van de afgelopen dagen en kijken verbaasd naar de uitdossingen van mensen die richting de binnenstad lopen om Carnaval te vieren. Het weer is prima: droog en niet te koud. Na krap een uur staan we weer voor de deur. De kop is eraf. Nu de rest nog.
Beagle in business
‘Oh, what a cute dog!’ Onmiddellijk trekt Darwin zijn cutest blik open. De dame in kwestie zakt in adoratie door haar knieën. ‘He really is adorable.’ Nog voordat ze is uitgesproken, is Darwin inderdaad zichtbaar aanbiddelijk. Ik speel het spel voor de vorm mee: ‘Darwin: zit!’ ‘You don’t say: he’s really called Darwin? Super!’ Het onderwerp van gesprek weet zich inmiddels niet meer in welke bocht te wringen om aan te tonen dat hij alle superlatieven waar maakt. Op z’n slofjes. De dame streelt zijn hoofd en rukt zich dan los van het oogstrelende onderwerp van gesprek. Ik geef de Beagle het commando de leider te volgen en wonder boven wonder gehoorzaamt hij. En terwijl we onze weg vervolgen, zie je ‘m denken: ‘Just an ordinary day being a Beagle.’
We helpen allemaal een handje
‘Ons leven is anders sinds mijn nieuwe baan’, leg ik uit aan onze buurman die een dierenwinkel heeft. ‘We zijn minder vaak thuis en dat is niet leuk voor een huisdier. Dus vandaar dat we de kooi niet meer nodig hebben. Je weet er vast een goede bestemming voor.’ Hij kijkt me hoofdschuddend aan. ‘Je koopt al vogeltjes bij me zolang we buren zijn. En dat is meer dan …’ Schaterend snoer ik hem de mond. Hij lacht ook. ‘Maar vertel eens wat over je nieuwe baan dan?’, zegt hij terwijl hij de kooi in ontvangst neemt. En ik voldoe met veel plezier aan dat verzoek. Ik vertel hem dat we elkaar met z’n allen een beetje uit het oog zijn verloren. Dat heel veel eilandjes steeds kleiner en eenzamer zijn geworden. Terwijl het zo gemakkelijk is om een handje te helpen met iets dat je zelf ook leuk vindt om te doen. Of om hulp te vragen, omdat je de ander daarmee een goed gevoel geeft. Vanzelfsprekend toch? Hij luistert aandachtig en knikt hier en daar. Dan pakt hij een paar hondensnacks uit het rek en duwt deze in mijn handen. ‘Jij weet vast wel iemand die je daar een goed gevoel mee geeft’, knipoogt hij. Lachend loop ik de winkel uit. Een paar dagen later houdt hij me staande op straat. ‘Weet je’, zegt hij. ‘Je hebt me echt aan het denken gezet met je verhaal. En vandaag kwam er een mevrouw in de winkel. Haar kanariepietje was overleden. Ze wilde zo graag een dwergpapegaaitje, maar haar kooi was echt te klein. Ik ken haar wel, ze woont alleen en moet rond zien te komen van een pensioentje. Ik heb haar jullie kooi gegeven en nog nooit iemand zo ontzettend blij gezien. En ikzelf, ik geniet nog steeds van het feit dat ik haar zo gemakkelijk een plezier kon doen.’ Nu lach ik van oor tot oor. Zo vanzelfsprekend kan het dus inderdaad zijn. Je moet alleen af en toe een handje geholpen worden om het (weer) te zien.
Zwaaien naar de overkant
‘Wel zwaaien als je langs Culemborg komt, he!’, sms’t Manlief. Ik sta in een eindeloze file onderweg naar mijn afspraak. En glimlach. Ik ben van het zwaaien. Op Facebook tag ik regelmatig iemand waar ik op dat moment in de buurt ben. Gewoon, even laten weten dat je aan hem of haar denkt. En dus zwaai ik inderdaad als ik de afrit ‘Culemborg’ voorbij rijd. Hij voelt het waarschijnlijk aan, want vrijwel gelijktijdig verschijnt er een kushandje op het scherm van mijn telefoon: ‘fijne dag!’ Later, op de terugweg, licht mijn telefoon weer op: mijn leidinggevende. ‘Snel, zwaaien!’, zegt hij zodra ik opneem. Ogenblikkelijk gaat mijn hand omhoog en zwaai ik. Een passerende meneer kijkt verwonderd: kennen we elkaar? ‘Waar ben je?’, vraag ik als mijn handen weer op het stuur liggen. ‘Vlakbij de splitsing met de A2.’ ‘Maar ik ben al voorbij Raamsdonksveer!’, antwoord ik gemaakt verontwaardigd. ‘Zit ik hier een beetje voor joker te zwaaien!’ Hij schatert het uit. We praten nog even en beëindigen dan het gesprek: ‘Laterrrrrr.’ Ach, in elk geval weer iemand vrolijk gemaakt. Maar in gedachten plaats ik het zoveelste kruisje in het grote zwarte boek. Ooit komt er een dag dat mijn wraak zo zoet zal zijn. En glimlachend tag ik mijn moeder: ‘zwaaizwaai, ik rijd nu voorbij en denk aan jou!’
Dood vogeltje
Het is stil als ik in de eetkamer kom. Te stil. Ik vind onze dwergpapegaai VanVelzen er al een paar dagen ‘wat rommelig’ uit zien en hij maakte een gek kuchgeluidje. Als ik ga kijken, zie ik hem op de bodem liggen. Ach nee toch. Hij had ooit de ondankbare taak om de stilte in huis na het overlijden van Floppy op te lossen. Hij genoot van de drukte in de winkelstraat en kwetterde erop los. Het was een leuk beestje, maar een vogeltje is geen hond. En nu is het over. Ik vouw hem in een servetje en sta vervolgens voor een dilemma. Wat doe je met een dood vogeltje? In de kliko? Absoluut niet! Begraven op een dakterras is ook niet praktisch. Dan pak ik een schepje en loop naar buiten. Schuin tegenover is een klein plantsoen. Ik maak een diep kuiltje en leg hem erin. Zo is hij toch nog een beetje bij z’n geliefde plek. Een beetje boos veeg ik een traan weg. Ik ken twee mensen die vandaag een heel zware dag hebben, omdat ze afscheid moeten nemen van iemand die heel wat belangrijker is dan een vogeltje. Op kantoor vertel ik wat er is gebeurd. En vraag aan mijn collega’s hoe zij omgaan met zoiets als een dood vogeltje. Mijn collega die buitenaf woont, glimlacht. ‘Wij hebben er helaas regelmatig mee te maken. De poes brengt een “cadeautje” mee of een onhandig exemplaar vliegt tegen een ruit aan. Maar ik denk niet dat je wilt weten wat wij ermee doen.’ Mijn ondanks alles toch nieuwsgierige blik ziende: ‘We begraven ze, hoor. Gepast. Wij gooien ze ook niet zomaar weg. Het was toch een levend wezentje. Maar … we graven ze na een paar maanden weer op. Het levert prachtige schedeltjes op, zo mooi om te zien.’ Ze schatert om mijn zichtbare afgrijzen: ik ben duidelijk een stadskind. ‘En toch vind ik het niet kunnen’, mopper ik. ‘Je hebt drie kinderen! Een voorbeeldfunctie. Ze kunnen er toch wel voor de vorm een kruisje bij plaatsen of zo, uit respect voor het leven?’ Ze knikt en kan zich dan niet langer bedwingen: ze rolt van haar stoel van het lachen. En terwijl ze de tranen uit haar ogen veegt, licht ze toe: ‘Natuurlijk zetten we een kruisje erbij. Anders weten we naderhand niet meer precies waar we moeten beginnen met uitgraven!’