Mevrouw, wilt u kinderpostzegels kopen?’ ‘Hallo, wilt u alsjeblieft kinderpostzegels kopen bij mij?’ ‘Goedemiddag, u wilt vast kinderpostzegels kopen!’ Ik werd zowat besprongen door zo’n 328 kinderen uit groep 7 en 8. Ons bedrijf geeft hen de kans om in de lunchpauze kinderpostzegels te verkopen aan medewerkers. Omdat velen een gesloten deur aantreffen bij de werkende collega’s. Maar ik heb een afspraak en ben al aan de late kant. Ik wimpel ze af: nu even niet, straks wellicht. Een jongen met een vrolijke zwarte krullenbol loopt een eindje mee op. ‘Maar als u dan straks terugkomt na de afspraak, koopt u ze dan bij mij?’ Ik bezwijk onder zoveel druk en beloof het. ‘Ik onthoud het, hoor!’, benadrukt hij onze overeenkomst. Ondernemerschap ten top. Als ik na een uurtje weer door de restauratie loopt, zie ik hem in de verte al staan. Hij begint te lachen zodra hij me ziet. ‘Had je niet gedacht, he’, plaag ik hem. ‘Laat maar eens zien.’ Ik koop twee setjes kaarten en een velletje zegels. Vakkundig leidt hij me door het invulformulier heen. Als ik even twijfel over de datum, antwoordt hij gedienstig: ‘Vandaag is het 29 september.’ Na het plaatsen van mijn handtekening, schudt hij mijn hand: ‘Dank u wel voor uw bijdrage en nog een fijne dag!’ Dan holt hij terug naar zijn klasgenootjes. Ik glimlach om zoveel volwassenheid in een kinderkoppie. Hij komt er wel. En dankzij zijn inzet een aantal andere kinderen ook.
Maandelijks archief: september 2009
Overpeinzingen
In het donker lig ik nog even naar het geruststellende geluid van de koeienbellen te luisteren. Verder is het doodstil rondom het hotel. Ik zal het weer missen, de zorgeloosheid die hier standaard onderdeel uitmaakt van het verwenpakket. Hier blijft dreigende baanverlies op afstand. Ik sta niet stil bij het feit dat Floppy toch echt ooit de regenboog van dichtbij gaat bekijken. Of bij de wetenschap dat onze moeders er qua leeftijd niet jonger worden. Hoeveel jaren mogen we hier nog met z’n allen samen verblijven? En kunnen we genieten van de omgeving en van elkaar? Het maakt nu niet uit, daar maken we ons later wel weer druk om. Ik nestel me nog wat dieper onder de dekens. Dan klinkt naast me ineens: ‘Word jij ook niet gek van dat geklingel?! Dat ga ik in elk geval niet missen als we weer thuis zijn!’ Het is maar goed dat een van ons in elk geval beide voeten op de grond houdt!
Rondje om
‘Ga je mee een stukje wandelen?’ Hij vroeg het terloops, dus ik vermoedde in eerste instantie nog niets. Pas toen we op weg gingen, drong het volledig tot me door dat de tocht volgens de hoteleigenaar zo’n 20 kilometer zou bedragen. Een rondje om ‘onze’ berg. We hadden prachtig weer. En het verschil in hoogte viel op twee plaatsen na alles mee. Het blijft grappig om de overbekende pistes in de groen-variant te zien. We liepen langs bergmeertjes en door kuddes koeien. We zagen paarden en schapen. Hielden onze armen en hoofd in ijskoude bergstroompjes. Elke Oostenrijker die we tegenkwamen, glimlachte naar ons: ‘Gruss Gott!’ En natuurlijk werd er regelmatig gestopt voor een waanzinnig leuke foto. Na bijna vijf uur waren we terug bij het hotel. Moe, maar intens gelukkig. Alleen heb ik het voornemen om nog een keer mee te doen aan de Nijmeegse vierdaagse na vandaag overboord gezet. Nooit geweten dat het zo ver lopen was!
Der Alte
Of het nu de berglucht is. Of het weer. De rust. Het gezelschap. De zorgeloosheid. Of een combinatie van dit alles. Maar het is hier net als altijd fantastisch. We bruisen van de energie en genieten met volle teugen. Ook Floppy dartelt in zijn beleving nog een aardig rondje mee. Hij huppelt over de drempel en scharrelt in het gras bij de vijver. En sinds ze weten dat hij heel ruim 17 jaar is, zijn heel veel van onze bejaarde medegasten dol op hem. Want als je jezelf met hem vergelijkt, ben je eigenlijk helemaal nog niet zo oud. Dan tel je echt nog mee. Dus loopt de een net even wat kwieker. En de ander zit wat rechter. Floppy trekt zich er niets van aan en loopt gewoon door. Al verdenk ik hem ervan dat ook hij zijn buik een beetje inhoudt. En dan hebben we Sidney nog. We zijn vanmiddag van het bergstation terug naar beneden gelopen. Een wandeling van een uurtje, waarin je 600 meter zakt. Wij waren blij toen we op het terras aankwamen. Even zitten! En Sidney? Sidney vroeg wat voor leuks we zometeen gingen doen. Hopelijk een beetje actief. Ze had nog steeds energie voor 10 honden. Wat zeg ik, voor 100 honden. Ach ja, Sidney. Ik ben heel benieuwd hoe haar ouwe dag er ooit uit ziet! Maar voorlopig ziet het er daar nog heel lang niet naar uit.
Sfeer
We merkten het bijna gelijk bij aankomst. De sfeer was anders. Je kon er niet echt je vinger op leggen. Maar toch. De hoteleigenaar en zijn vrouw begroetten ons allerhartelijkst. Onze kamer was gereed en het dekbed was in een hart gevouwen: trouwe gasten. De begroetingscocktail smaakte heerlijk. En toch. Toen we met Floppy naar de zwembadvijver liepen, werden er al diverse vuile blikken geworpen door andere aanwezigen. En op het moment dat ik wat luidruchtig kenbaar maakte dat het water echt aan de koude kant was, kwam er een stevig gebouwde Duitser gelijk naar me toe met de ‘wens’ of het wat stiller kon! Mijn moeder is dit jaar wat later dan anders op vakantie in ons wintersporthotel. En de vaste gasten uit diezelfde periode zijn nu andere mensen. Bejaard en hoogbejaard. Behoorlijk ge- en verwend. En een paar jongere ouderen met hond passen niet in het ideaalplaatje. De hoteleigenaar vertelde zachtjes dat geen klacht hen onbekend is. Sidney heeft er ook al een paar op haar strafblad staan: ze blaft, ze loopt te hard, ze poept in het gras (wat overigens gelijk wordt verwijderd). Mijn moeder praat te hard, is te aanwezig, gedraagt zich niet naar haar leeftijd. Op alles is wat aan te merken. Tja, het leven van een hoteleigenaar en zijn vrouw gaat niet altijd over rozen. Soms krijg je leuke gasten, zoals wij. En soms krijg je azijnpissers. Ik heb iedereen keurig begroet en Floppy gevraagd wat rekening met hen te houden. Niet te hard te hollen of geluid te maken. En in de houding te springen als iemand voorbij loopt. Het komt wel goed, het zijn maar een paar dagen. En verder is het hier fantastisch! Zoals altijd.
(Her)kennen
Mijn moeder is op vakantie in Oostenrijk. Net als elk jaar komt ze graag zowel in de nazomer als in de winter in ‘ons’ hotel. Ze kent er de mensen en de mensen kennen haar. Ze kan zich met een boek bij de vijver terugtrekken of aansluiten bij een groepje andere gasten. Net wat ze wil. Gaat met de kabelbaan over nu groene pistes naar het bergstation om van het uitzicht te genieten. Of loopt naar het zusterhotel een dorp verderop om koffie mit Kuchen te nuttigen bij de eigenaresse. Kortom, ze heeft het enorm naar haar zin. Na het avondeten besluit ze samen met een andere gaste nog een wandeling te maken. Sidney dolt om hen heen terwijl zij het over de Alpenkoetjes en -kalfjes hebben. Een stukje verderop staat een boer bij de heg. Ze maken een praatje over het mooie weer. Maar tijdens het gesprek kijkt hij haar telkens lang aan. Ze wordt er een beetje unheimisch van. Dan zegt hij: ‘Ik ken u wel, hoor!’ Blijkt het Marcus, de man te zijn die normaalgesproken de sleeplift naast het hotel bedient! Zij heeft hem absoluut niet herkend, terwijl we elkaar al twintig jaar lang tijdens de wintersport begroeten. Als ze teruglopen naar het hotel, zegt mijn moeder: ‘Ik kan er ook niets aan doen, hoor. Het ligt aan het weer. In dit licht ziet hij er gewoon heel anders uit!’
Tuintje
Als ik voorbij de broodjeswinkel richting station loop, onderweg naar huis, schalt het uit de boxen: ‘Ik heb een tuintje in mijn hart, alleeheen voor jou!’ Ik neurie het mee terwijl ik mijn weg vervolg. Het is een leuk liedje en je zingt het gelijk mee als je het eenmaal hebt gehoord. Bovendien stralen Jan Smit en Damaru het plezier in hun samenwerking uit. Manlief staat me op te wachten als ik uit de trein stap. Ik knuffel hem: weekeinde! Als we onze weg zoeken door het drukke vrijdagmiddagverkeer, zing ik zachtjes voor me uit: ‘Ik heb een tuintje in mijn hart, alleeheen voor jou!’. En voel me blij. Dan hoor ik naast me gemompel: ‘Ik mag dan wel officieel hartpatient zijn. Maar ik zou mijn problemen dus echt niet willen ruilen met die van jou!’ En daar kunnen Jan Smit en Damaru het dan mee doen.
Geintje
Mijn collega en ik waren bijzonder benieuwd of ons team eigenlijk het verschil wel proefde tussen industrieel gebak en huisvlijt. En dus bedachten we een list. Vanochtend kwam ik op kantoor met de inmiddels overbekende taartdoos. Toen mijn collega’s nieuws-gierig vroegen wie er jarig was, antwoordde ik dat het een probeerseltje was. We waren met een klein groepje, de rest had opleiding. Het zou daardoor wat drukker zijn en dus reden voor iets lekkers bij de koffie. Om half 11 dromden ze om me heen: chocoladevlaai met vlokken. Het zag er prima uit. De reacties waren redelijk: ‘Smaakt niet verkeerd’ en ‘Hoe heb je die bodem zo gekregen?’ Uiteindelijk hielden we het niet meer vol en vertelden we de waarheid. Ze moesten lachen. Maar een half uurtje later klaagde er eentje over maagkrampen. En nog wat later was een ander ‘toch wel wat licht in het hoofd!’ Het restant van de taart bleef onaangeroerd op tafel staan, een ongekend fenomeen. Een groter compliment heb ik nog niet eerder gekregen!
Cijfertjes
Ik heb hem nog net niet gesmeekt. Mijn wiskundeleraar gaf een negatief advies voor mijn eindexamenvakkenpakket. En ik vond het zo leuk. Maar ik miste nadrukkelijk de knobbel. Hij wist het. En ik wist het eigenlijk ook. Bovendien mocht ik hem erg graag. Ik ging dus maar voor talen. En studeerde met mooie cijfers af. Toch denk ik er nog regelmatig aan. Als ik hem zie bij de supermarkt. Of als pijnlijk duidelijk wordt dat ik een getal weer eens verkeerd heb geinterpreteerd. Wat had hij het goed ingeschat indertijd. Afgelopen week moest ik een analyse schrijven voor onze klanten naar aanleiding van een reeks cijfers. Maar hoe ik het ook bekeek, een uitslag kon ik niet plaatsen! Toen ik uiteindelijk degene die de lijst had aangeleverd om raad vroeg, kreeg hij een kleur. Hij had een foutje gemaakt. Ik had helemaal gelijk! Het schrijven ging ineens een stuk gemakkelijker! Zo zie je maar. Iedereen kan een foutje maken. Ook een wiskundeleraar.
Ezel
Ons huisje staat aan de rand van een dorpje in de Ardennen. Om ons heen weilanden met koeien, paarden en een ezel. Ik wijs ernaar als mijn nichtje van twee-en-een-half en ik samen bij de schommel staan. ‘Paard’, zegt ze. ‘Nee, hoor’, antwoord ik: ‘Ezel! Want een paard heeft kleine oren. En een ezel heeft grote oren. Kijk maar goed.’ Ze kijkt goed. En richt vervolgens haar ogen vragend op mij. ‘Soote oren? Ezel!’ Triomfantelijk holt ze naar oma om het te vertellen. Meisjes van twee-en-een-half hoef je zoiets maar een keer te vertellen en ze onthouden het. Dus het hele weekeinde horen we: ‘Soote oren: ezel. Kleine oren: paard!’ Als we afscheid nemen, zwaait ze nog een keer. ‘Dag tante Jine.’ Om er gelijk achteraan te schateren: ‘Soote oren!’ Wie is hier nou de ezel?