Wat mot je dan?

Hij was van nature nieuwsgierig aangelegd. En wilde wel eens wat van de wereld zien. Dus schoot hij in Haarlem de trein in. Hij zag het Nederlandse landschap aan zich voorbij vliegen. Vliegtuigen uit alle landen van de wereld opstijgen bij Schiphol. Rook de bloemen in allerlei kleuren in de buurt van de Keukenhof. Het land tussen Maas en Waal schoof aan hem voorbij. En hij dacht zelfs een glimp van Hare Majesteit te zien, voorbijzoevend in een limousine op de A2. In Tilburg West zette een conducteur hem uit de trein. Omdat hij geen vervoersbewijs had? Maar ja, wat mot je anders als je als motje de wereld wil zien?!

NB: vanochtend zag ik een motje door de deuren de trein uitvliegen, vóór de conducteur uit. Toen was het een kwestie van snel meeschrijven voor deze tekst.

Brabantse nachten

‘Goedemorgen’. Het klinkt een beetje mat. En eerlijk gezegd zie hij er ook zo uit: bleek en niet helemaal uitgeslapen. Hij heeft blijkbaar net als ik een lange nacht gehad. Het was benauwd. En het regende, dus de ramen konden maar op een kiertje open. Maar door dat kiertje kwamen ze in zwermen tegelijk. Muggen. En maar zoemen. En steken. Toen we uiteindelijk de gordijnen van het hemelbed sloten, werd het rustig. Toen vond Floppy het hoog tijd worden voor wat aandacht. Hij had het zo warm. Of de balkondeuren open mochten voor wat frisse lucht. En of ze even later weer dicht mochten. Want zo werd hij nat van de regen. Nadat ik hem had uitgelegd dat ik echt uitgeslapen op mijn werk moest beginnen over een paar uur, bleef het stil. Toen begon manlief te woelen. Hij had eerder op de avond zijn voet tot bloedens toe gestoten aan de drempel. En hoewel hij (door mij) vakkundig was verbonden, had hij er behoorlijk last van. Hij lag niet lekker. En sliep onrustig. Proberen het te negeren valt niet mee als je op een meter afstand van elkaar ligt. Gebroken werd ik om 6 uur wakker van de wekker. Dus ja, collega, ik leef met je mee. Meer dan je denkt! Maar aangezien ik op dit moment chagerijnig van vermoeidheid ben, volsta ook ik met een ‘goedemorgen’ zonder verdere toelichting.

Lille

En zo, out of the blue (met dank aan Jee-eM) zitten we ineens een paar dagen in Lille. Vanaf mijn vijfde levensjaar rijd ik (of word ik gereden) langs de eerste grote stad in Frankrijk, onderweg naar een camping ver weg. Nieuwsgierig naar de inhoud. Maar nooit genoeg om daadwerkelijk te stoppen. Zal wel een slapende, kwijnende Franse stad zijn zoals zo vele andere. Wat een misrekening! Lille is een prachtige stad. Een oud, historisch centrum met veel schaduwrijke pleinen. Cultuur waar je maar kijkt. Een kathedraal die bijna af was toen het geld op raakte. Later maakte men dit goed met een misselijk makend lelijke gevel. We lopen en lopen. En genieten volop. Slenteren hand in hand langs de vele fonteinen. Kwijlen voor de etalages met chocolade lekkers (oke, ik dan). En weten het zeker: we komen hier terug. Op twee uurtjes afstand van huis zoveel pracht, dat vraagt om meer. Alleen dan zonder hotelovernachting. Want net als Jee-eM viel dat tegen. Douchen in het toilet, slapen in de meterkast. Voor het in de brochure genoemde ‘schitterend uitzicht’ hadden ze nog snel even een blinde muur gebouwd. Het gratis draadloze internet was ‘hors de service’. Maar het mocht de pret niet drukken: Lille leeft! Beleef het zelf!

Tegenstrijdig

En als je dan toevallig in de buurt van de kermis werkt, dan heb je natuurlijk geen keuze. Dan ga je een keer met collega’s vijf halfgare poffertjes met heel veel poedersuiker voor 7,50 euro eten. Je geniet van een paar rondjes in het reuzenrad, waarbij je enthousiast naar de achtergebleven collega’s zwaait. Die jou niet zien omdat ze over een zakelijke kwestie staan te discussiëren. Je laat je verleiden om toch in de zweefmolen te gaan en kijkt vervolgens duizelig en een klein beetje misselijk van 60 meter hoogte op de stad neer. Maar je houdt je groot en schreeuwt niet in het oor van je collega dat je eruit wilt! Je kijkt met grote ogen naar het kermispubliek en kunt niet anders dan constateren dat Nederland inderdaad lijdt aan overgewicht. Terwijl je zelf een ijsje met twee bolletjes citroen- en toffeeijs naar binnen smikkelt. Je leert schieten van een professional en bent even later de gelukkige eigenaar van een (bijna) zelfgeschoten kermisbeertje. Kermis. ’t Blijft iets tegenstrijdigs hebben. Maar ik heb genoten!

En zo geschiedde

Ik werk al heel lang bij mijn huidige werkgever. Zo lang, dat Het Feest zo’n beetje in zicht begint te komen. Bijkomend voordeel van zo’n geschiedenis bij één bedrijf is, dat je de weg kent. Een groot netwerk hebt. En goed op de hoogte bent van allerlei wetenswaardigheden. Ik word dus regelmatig benaderd met de openingszin ‘Jij weet nogal veel, he!?’ En negen van de tien keer (lees: negenennegentig van de honderd keer) weet ik het antwoord inderdaad ook. Een frisse nieuwe collega pakte het anders aan: ‘Ik dacht, ik vraag het eens aan ons orakel!’ Dat klinkt veel leuker: orakel! Helaas boorde ze mijn plezier gelijk de grond weer in. Orakel kent drie betekenissen volgens meneer Van Dale:

1. uitspraak van een goddelijk wezen
2. plaats waar godsspraken gedaan worden
3. persoon die tot richtsnoer of vraagbaak dient

Ik hoefde niet lang na te denken over mijn keuze. Maar mijn zeer gewaardeerde collega’s dachten er anders over. Wie ik het ook vroeg, niemand kwam met een hoogverheven antwoord aan. Ik ben diep, diep teleurgesteld in mijn omgeving. Misschien moet ik dat 25-jarig jubileum niet afwachten en op zoek gaan naar een groep collega’s die me wel begrijpt. Aan de andere kant: onze geschiedenis kent meer onbegrepen grootheden. Dus welicht is het wijzer om me er maar gewoon bij neer te leggen. En zo geschiedde.

Met z’n tweeën

Het kippenvel staat op haar armen als ze er alleen al aan terugdenkt. Laat staan als ze het hardop zegt. Maar ze doet het toch. Vanochtend zat er ineens eentje in haar slaapkamer. Met heel, heel veel moed heeft ze zich ervan ontdaan. En daar is ze nog steeds diep van onder de indruk. Ze vertelt het tegen onze leidinggevende, die net zo hard meegriezelt. Een collega, man, loopt voorbij. Hij vangt een deel van het gesprek op. ‘Zo’n grote zwarte met van die dikke poten?’ Ze knikt, nabibberend. ‘Dan moet je vanavond wel even goed om je heen kijken. Die zijn namelijk altijd met z’n tweeën!’ Tot zijn verbazing slaakt ze een gil. En slaat bleek van schrik een hand voor haar mond. Een zwakke poging om haar gerust te stellen: ‘Ze zijn niet gevaarlijk, hoor!’, faalt jammerlijk. Hij snapt er echt niets van. Ach, mannen. Waarschijnlijk zitten er geen spinnen op Mars. Of in elk geval niet van die grote zwarte met die dikke poten!

Pasfoto

Het woon-werktreinen bevalt goed. Heel erg goed. Ik heb nog steeds een vakantiegevoel als ik een plekje zoek en mijn krantje pak. Waar ik meende me beter te kunnen ontspannen tijdens de door mij zo geliefde autorit naar huis, blijkt nu het tegendeel. De trein vertrekt elke tien minuten en doet er een kwartiertje over. Uitgerust en vrolijk kom ik thuis. Dus na een maand proeftreinen, vraag ik nu een jaarkaart aan. Er moet een pasfoto bij het aanvraagformulier worden gevoegd. En die heb ik natuurlijk niet. Dus ik pak de fiets en snel even naar het fotobusje bij het stadhuis. ‘Voor paspoort of rijbewijs?’, vraagt de fotograaf. ‘Geen van beide’, antwoord ik lachend (alvast ter voorbereiding). ‘Het is voor een NS-jaarkaart. Dus niks met zichtbare oren en strak gezicht en zo!’ Hij knikt, stelt in en het flitslicht verlicht een paar keer mijn stralende gezicht. ‘Zo’, zegt de fotograaf terwijl hij op het knopje ‘afdrukken’ drukt. ‘Eindelijk eens een foto zonder zwart balkje eronder!

We’ve got ‘em

Vanaf het moment dat het apparaat uitkwam in Amerika, was manlief er al mee bezig. Hield sites bij met de kinderziektes. En verkneukelde zich bij voorbaat al op het moment dat iPhone naar Nederland zou komen. Vorige week was het dan eindelijk zover. Het was het hem net niet waard om naar Rotterdam af te reizen en daar voor de deur te gaan liggen. Maar hij nam wel een paar uur vrij op 11 juli om vóór het werk naar de winkel te gaan. Een insider wist ons te vertellen dat het druk zou worden. Dus ging hij royaal voor openingstijd op pad. Gelukkig, er stond geen rij wachtenden. Mazzel. Dacht hij. Want de winkel was al open! En de laatste IPhone was net de deur uit gegaan. Ook bij de naastgelegen winkels was het nul op request. Eén winkel wilde het toestel wel voor hem reserveren. Maar kon niet veel zeggen over uitlevering. Teleurgesteld vertrok hij naar huis, naar mijn troostende armen. Gisteren kwam het verlossende telefoontje. En huppelde manlief (bijna) naar de winkel om ‘m te halen. Vervolgens werd het stil in huis. Heel stil. Af en toe mocht ik even kijken naar het wonder. En dan boog hij zijn hoofd weer over het apparaat. Verheugd over de vele mogelijkheden. En de prachtige vormgeving. Ach ja. Mannen en (technisch) speelgoed. Maar we’ve got ‘em!

Steno

‘Wat doe je nou?!’ Mijn collega kijkt me verbaasd en enthousiast tegelijk aan. Hij wijst op mijn aantekeningen. Onze leidinggevende wil een van onze successen breeduit communiceren binnen het bedrijf. Hij is van de cijfertjes. Ik van de woorden. Dus terwijl hij mij bijpraat over de status van het betreffende project, schrijf ik kort wat zaken op. Zodat ik er een leuk en inhoudelijk correct stukje tekst van kan maken. Onbewust heb ik daarbij gebruik gemaakt van steno. Ooit geleerd en hoewel hier en daar wat roestig toch altijd weer handig voor dit soort bijeenkomsten. Maar ik ben al ‘wat ouder’. Hij is pasgeleden voor het eerst vader geworden. Steno is voor hem een uiterst interessante code uit vroegere tijden. Zoiets als het spijkerschrift of Egyptische hiëroglyfen. Ik schiet in de lach. En lees op verzoek een stukje terug. Hij valt bijna van zijn stoel. Meer, meer, meer! Ik schrijf zijn naam in het steno. Appeltje, eitje. Eerbiedig kijkt hij toe: kunst met een grote K. We ronden af en gaan aan de slag. Hij met zijn cijfertjes. Ik met de woorden. Zodra ik ze ontcijferd heb dan!

I never promised you a rosegarden

Een paar jaar geleden kreeg ik een prachtige roos op stam van mijn moeder. Een prachtige plant, niet alleen qua vorm en kleur van de bloemen. Ik was vooral stapeldol op de geur. En hoewel ik niet een groene vinger aan mijn handen heb, vertroetelde ik de plant waar maar mogelijk. Het eerste jaar stond hij vol in bloei. En dat overtrof hij het daaropvolgende jaar met glans. Toen kwam die donkere dag. Overal waar je maar kon kijken zat luis. Vreemd, we wonen op de eerste etage. Maar desalniettemin: groene beestjes. Een vriend had de oplossing: azijn met een beetje afwasmiddel. Het hielp wonderbaarlijk. Dus toen ik afgelopen zondag wederom talloze groene vingertjes zag, greep ik fluks naar de flessen. Gisterenavond bekeek ik het resultaat. De luizen waren weg. De rozenknoppen ook. Net als het groene blad. Dat wordt een heel ander lapmiddeltje. Misschien volgende keer toch niet in de volle zon de strijd aangaan.