‘Heb je lekker geslapen?’, vroeg mijn verloofde. Ik schudde mijn hoofd. Ik had een nachtmerrie gehad waarin al mijn grote en kleine zonden waren uitgemeten door vrienden, familie en vage bekenden. Alles werd opgetekend in een groot zwart boek. Mensen bleven toestromen met toevoegingen. Vreselijk. Maar ook hij had niet goed geslapen, een unicum. Hij had gedroomd dat ik was overleden en was, eenmaal wakker, verbaasd dat zijn wangen niet nat waren van de tranen. Nagenoeg tegelijkertijd vroegen we waarom we de ander niet hadden gewekt. Maar ja, die sliep zo lekker. Bovendien, een nachtmerrie is een droom. Dromen zijn bedrog. Het feit dat ik ademend en wel naast hem lag, was geruststellend genoeg. Maar niettemin meende ik de hele dag ergens een zwart boek te zien liggen.